‘Misplaatste flinkheid breekt verpleegkundige op.’ De Volkskrant, 12 juli 1999

Van onze verslaggeefster
Ellen de Visser
UTRECHT

Verpleegkundige Mathilde Bos had nog nooit een dode gezien toen ze vlak na haar diplomering op een psychiatrische afdeling ging werken. Tijdens een van haar eerste nachtdiensten kwam ze voor een gesloten douchedeur te staan. De douche liep, ze wist meteen dat er iets ernstig mis was. Een patiënt bleek zich te hebben opgehangen aan de ceintuur van zijn ochtendjas. Toen ze de deur opende, lag hij in zijn strop. Ze maakte de reeks nachtdiensten af en vroeg daarna overplaatsing aan naar een andere afdeling. Sindsdien heeft ze nooit meer een nachtdienst gedraaid. Met haar collega’s sprak ze niet over de reden van haar vertrek. Nu, vijftien jaar later, heeft ze nog altijd last van de gebeurtenis. ‘Ik herinner me nog de paniek voor de deur.’ Wijkverpleegkundige Renze Vink werkte al een paar jaar op een consultatiebureau toen ze een op het eerste gezicht gezonde baby onder ogen kreeg. De moeder maakte zich ernstig zorgen, Vink stelde haar gerust. De volgende dag overleed het kind. ‘Ik heb echt niet gezien dat de baby ziek was’, zegt ze. ‘En toch voelde ik me zo schuldig. Hoe kon ik mijn eigen ogen nog geloven?’ ze stuurde de ouders een condoléancebrief, maar zij wilden haar niet zien. Een week later diende ze haar ontslag in. Misplaatste flinkheid. Zo karakteriseert beleidsmedewerker M. Bogers van vakbond Nu91 de beroepshouding van verpleegkundigen. ‘Even naar de wc om uit te huilen en dan diep ademhalen en verder. Ze eisen van zichzelf dat ze snel de draad weer oppakken.’ Uit een enquête van Nu91 blijkt dat velen daar moeite mee hebben.

Een op de vijf verpleegkundigen lukt het niet om een traumatische gebeurtenis achter zich te laten. Zij lijden vaak aan een posttraumatische stress-stoornis. De nazorg is gebrekkig: de verpleegkundige moet meestal na een kop koffie en een sigaret weer aan het werk. Bogers: ‘Het idee heerst nog altijd dat emotionele gebeurtenissen nu eenmaal bij het vak horen en dat verpleegkundigen daar maar tegen moeten kunnen.’ Ook de werkdruk speelt een rol. De tijd ontbreekt vaak om rustig met een collega te praten. ‘Het circus draait door’, zegt Bos. ‘Voor collega’s is het een incident. Bij jou zit het in je lichaam.’ De reactie op een trauma is volgens Vink des te heftiger als een verpleegkundige het gevoel heeft een fout te hebben gemaakt. ‘Een ambulancebroeder mag emotioneel reageren na een mislukte reanimatiepoging. Maar wat moet een verpleegkundige die vergeet het bedrek omhoog te doen waardoor een patiënt uit bed valt, of die een tienvoudige dosis inspuit? Dat is pijn waar niet mee valt te scoren. En dat is waar verpleegkundigen zo bang voor zijn. Maar je bent God niet, het gebeurt.’ Vink werd na haar gemiste diagnose door de thuiszorginstelling ontboden. De ouders hadden een rechtzaak aangespannen, Vink kreeg zwijgplicht opgelegd en wil dan ook niet met haar echte naam in de krant. ‘Ik zie de manager nog woedend en met opgeheven wijsvinger voor me staan. Jij hebt geen fout gemaakt, riep ze. Dat heeft me erg veel pijn gedaan. De organisatie moet achter je staan, vragen hoe het met je gaat, en niet uit angst voor de goede naam je fout ontkennen.’

Hoe heftig de ervaringen van verpleegkundigen zijn, blijkt uit de verhalen die klinisch psycholoog Huub Buijssen heet vermeld. Verpleegkundigen schreven hem over de meest uiteenlopende onderwerpen: het sterven van een kind, zelfmoord, agressie van patiënten, de eerste keer een overledene afleggen, alleen in de lift met een patiënt die bijna stikt, in het holst van de nacht met een lijk naar het mortuarium. Buijssen stelde samen met een verpleeghulp Suzanne Buis vier boeken samen over het onderwerp. Geschokt (over de somatische zorg) en Geraakt (over de psychiatrie) verschenen vorige maand (Elsevier/ De Tijdstroom; ƒ19,60 en ƒ16). De verhalen uit de thuiszorg en de geestelijke gezondheidszorg worden binnenkort gebundeld. Vooral leerling-verpleegkundigen zijn kwetsbaar, weet Buijssen. ‘Ze worden op jonge leeftijd met dingen geconfronteerd die een ander pas veel later of helemaal niet meemaakt.’ Hij pleit voor extra aandacht in de opleiding. Leerlingen worden nu nauwelijks voorbereid op indringende gebeurtenissen. Bos is sinds een aantal jaren docent aan een hbo-v. Ze heeft voor haar leerlingen een les samengesteld over traumatische ervaringen. ‘Ik beschouw het als mijn missie. Leerlingen reageren vaak angstig als ze zich realiseren wat ze kunnen meemaken. Ik vertel dat ze veel kunnen hebben, als ze maar op de juiste manier met heftige gebeurtenissen omgaan. ‘Openheid is het sleutelwoord. Zorg dat je blijft praten, tot lang na het incident. Je weet van jezelf vaak niet hoe je reageert op een trauma. De reactie komt vaak later. Dat kun je nog weleens akelig verrassen.’

Helft verplegers heeft traumatische ervaring
Ruim de helft van de verpleegkundigen heeft de afgelopen vijf jaar een traumatische gebeurtenis meegemaakt, blijkt uit een onderzoek van Nu91, de beroepsorganisatie van de verpleging. Een op de vijf heeft na zo’n gebeurtenis serieus overwogen om uit het vak te stappen. Vooral leerlingen blijken kwetsbaar. Ruim 30 procent staakt de opleiding voortijdig. Volgens deskundigen zou dat vaak te maken kunnen hebben met trauma’s op het werk. Naar traumatische ervaringen in de gezondheidszorg is nog weinig onderzoek gedaan. Een paar jaar geleden werd een studie verricht naar agressie in de psychiatrie.

Daaruit bleek dat ruim de helft van de personeelsleden in psychiatrische instellingen minstens een keer per jaar letsel op. Maar zelfs psychiatrisch verpleegkundigen – die vaker met geweld worden geconfronteerd dan politieagenten – worden op hun werk amper opgevangen. Uit de enquête van Nu91 blijkt dat slechts in 15 procent van de instellingen nazorg is geregeld. Daarmee loopt de gezondheidszorg ver achter bij andere beroepsgroepen. Voor politieagenten en brandweerlieden die een menselijk drama meemaken, machinisten die een ‘springer’ voor de trein krijgen en bankemployés die worden overvallen, is al jaren nazorg geregeld. Nu91 heeft tijdens de recente CAO-onderhandelingen met de ziekenhuizen invoering van een trauma-protocol geëist. De ziekenhuizen hebben toegezegd op korte termijn opvang en nazorg voor hun personeel te regelen.

 

“‘Een halt aan huilen op de wc.’ De Radbode (personeelsblad Radboudziekenhuis), september 2000

In de zorgsector is het slecht gesteld met de opvang van personeel na een traumatische gebeurtenis, bleek dit voorjaar uit onderzoek. En dat terwijl het verplegend personeel met regelmaat een schokkende gebeurtenis meemaakt. Om de opvang te verbeteren presenteren NU’91 en Nursing99 op bijeenkomsten onder de titel ‘Geschokt! Geraakt! Opgevangen?’ een traumaprotocol. “We moeten zuinig zijn op onze verpleegkundigen.”

“Ze werd binnen gebracht tijdens m’n nachtdienst. Ze was 74 jaar, totaal verbrand. De arts vertelde haar dat pijnbestrijding het enige was wat hij kon bieden. Dat ze hoe dan ook zou overlijden. Maar ze antwoordde dat ze geen pijnbestrijders wilde, dat ze dan te suf zou zijn en ze wilde graag bewust afscheid nemen. Later zei ze tegen me: ‘Ik realiseer me best dat er een keer een eind aan moet komen, maar dat dit nou de manier moet zijn waarop ik eruit moet stappen…’. Ik heb de naaste familieleden en vrienden gebeld en uitgelegd hoe de situatie ervoor stond. Gezegd dat ze niet moesten schrikken van haar uiterlijk. Ik was er de hele tijd bij.”
Het is al weer een paar jaar geleden dat verpleegkundige Henna Ruyssenaars de 74-jarige vrouw begeleidde op de afdeling spoedeisende hulp. Maar nog altijd ziet ze de verbrandde vrouw haarscherp voor zich als ze aan haar denkt. Ze zegt: “Je gaat professioneel met de zaken om. Je doet gewoon de dingen die je moet doen. Maar dat wil nog niet zeggen dat het je niet persoonlijk raakt.” Dat ze er geen trauma aan over heeft gehouden, wijt Ruyssenaars onder meer aan het feit dat ze diezelfde ochtend haar ei kwijt kon bij de collega’s die die nacht ook in de buurt waren. “Ik ben niet meteen naar huis gegaan. Ben nog even blijven napraten.”
Maar vaak ontbreekt daarvoor de rust, heeft 27 jaar ervaring op de afdeling spoedeisende hulp haar wel geleerd. “We krijgen hier de een na de ander binnen, waardoor je praktisch nooit tijd hebt om een pas op de plaats te maken.”

Sterfgevallen
De kans dat verplegend personeel een trauma oploopt is, vergeleken met andere beroepsgroepen, vrij groot. Uit onderzoek in opdracht van NU ’91 afgelopen voorjaar onder 500 verpleegkundigen en verplegers in algemene ziekenhuizen bleek dat de helft de afgelopen vijf jaar een traumatische gebeurtenis meemaakte. Sterfgevallen, vooral die van kinderen, komen het hardst aan. De respondenten gaven aan dat ze gemiddeld een tot vijf dagen nodig hebben om de ervaring te verwerken. Een vijfde zei serieus te hebben overwogen uit het vak te stappen of elders werk te zoeken.

Volgens klinisch psycholoog en trainer in traumaopvang Huub Buijssen is er sprake van een ‘posttraumatische stresstoornis’ als iemand een maand na een ingrijpende gebeurtenis nog steeds vrijwel aan niets anders kan denken. Wat hij of zij heeft meegemaakt trekt nog steeds met regelmaat aan z’n geestesoog voorbij en lichaam en geest zijn voortdurend in een verhoogde staat van paraatheid. Volgens Buijssen, auteur van ‘Geschokt’ en van ‘Geraakt’, twee boekjes over traumatische ervaringen van verplegend personeel, kampt een op de vijf mensen die een traumatische gebeurtenis meemaken, met zo’n stoornis.

Buijssen: “Wat het voor verpleegkundigen extra moeilijk maakt, is dat ze vaak een band hebben ontwikkeld met een patiënt. Als zo’n persoon suïcide pleegt of je ziet ‘m voor je ogen stikken, dan grijpt dat sterker aan dan wanneer de patiënt alleen een nummer voor je is.” Daar komt bij dat verpleegkundigen geacht worden de familie op te vangen. En dat kan zwaar zijn, weet ook Henna Ruyssenaars. “Op zo’n moment krijg je met hevige emoties te maken en met duizenden vragen die je vaak niet kunt beantwoorden. Je hebt de familie eigenlijk weinig te bieden. Je kunt ze aandacht geven, een praatpaal voor ze zijn, meer kun je niet doen. Dat is een moeilijk punt van ons werk.”
Heeft de verpleegkundige op het moment van de traumatische gebeurtenis ook tegenslag in de privésfeer, zoals een familielid dat overlijdt, of gaat het om een heel kwetsbare persoonlijkheid, dan is de kans groter dat hij of zij de gebeurtenis niet goed verwerkt. Dat is ook het geval als er tijdens de verpleging fouten zijn gemaakt met fatale gevolgen.

Steun van collega’s is volgens Buijssen essentieel bij schokkende gebeurtenissen.”Een verpleegkundige vertelde me dat er tijdens haar nachtdienst vijf patiënten overleden, terwijl dat er normaliter misschien een of twee zijn. Ze was er nogal van onder de indruk en toen haar leidinggevende dat zag, zei die: ‘Als je daar niet tegen kunt, moet je misschien eens uitkijken naar een ander vak.’ Zo’n opmerking maakt de kans groter dat iemand een traumatische gebeurtenis niet goed verwerkt.”

Slachtoffer
Een protocol om de opvang te regelen, is geen gemeengoed in ziekenhuizen, bleek uit het onderzoek van NU’91. Vijftien procent van de respondenten gaf aan dat er binnen hun instelling een opvangprotocol is. Dat overigens in minder dan de helft van de gevallen daadwerkelijk wordt gebruikt. Bijna eenderde van de ondervraagden wist niet of het ziekenhuis bij trauma’s vaste regels hanteert. Dat er wel een protocol voor traumazorg moet komen, daar was ruim tachtig procent van het ondervraagde verplegend personeel het over eens.

“Eigenlijk is het heel raar dat traumaopvang in de zorgsector niet is geregeld”, zegt beleidsmedewerker NU’91 Marcellino Bogers. “Bij de brandweer is traumaopvang al jaren praktijk en ook de politie heeft er protocollen voor. Ik hoorde van een geval waarbij iemand suïcide wilde plegen door onder een trein te springen en dat daar een traumateam voor de machinest aan te pas kwam, een team voor het slachtoffer, maar voor de verpleegkundige die erbij was, was niets geregeld. Dat is natuurlijk belachelijk. We moeten zuinig zijn op onze verpleegkundigen, het zijn er tenslotte steeds minder.”

Voor NU’91 waren de onderzoeksresultaten reden om te pleiten voor een betere nazorg in de ziekenhuizen in geval van schokkende gebeurtenissen. Het pleidooi had succes. In vier CAO’s die de beroepsorganisatie van verplegend personeel sloot met de ziekenhuizen is expliciet opgenomen dat de werkgever zorgt draagt voor een adequate opvang van medewerkers die een traumatische ervaring hebben gehad. Ook staat in de CAO’s dat de werkgever in overleg met de Ondernemingsraad een regeling ontwerpt.

NU’91 hoopt dat het protocol komend voorjaar een feit zal zijn in de betrokken ziekenhuizen. “En als er meldingen komen van verpleegkundigen die verklaren dat ze ten onrechte niet zijn opgevangen, dan zullen wij de eerste zijn die de instellingen zullen wijzen op de inspanningsverplichting die in de CAO is vastgelegd”, zegt Bogers.
Hoewel de CAO-onderhandelingen voor Academisch Ziekenhuizen nog moeten starten, gaat Bogers ervan uit dat de bepalingen over nazorg ook in die CAO wordt opgenomen.

Blik deskundigen
Klinisch psycholoog Buijssen verwacht veel van een protocol voor de opvang bij ingrijpende gebeurtenissen. “Als je voor de juiste opvang zorgt, kun je het aantal mensen dat een posttraumatische stoornis oploopt, verminderen. Ik denk dat het bijvoorbeeld belangrijk is dat al het verplegend personeel een eerste opvanggesprek leert voeren. Dat kun je in een paar uur tijd leren. En het mes snijdt aan twee kanten: verpleegkundigen komen in een ziekenhuis voortdurend in aanraking met traumatische patiënten. Met een cursus traumaopvang kunnen ze niet alleen hun collega’s beter begeleiden maar ook hun patiënten.”

Bogers en Buijssen hebben samen een aantal eisen opgesteld waaraan een traumaprotocol zou moeten voldoen. Bogers: “Bedoeld als een richtlijn waarop ziekenhuizen zich kunnen baseren als ze voor de eigen instelling een protocol op maat maken.” Zo zou de eerste opvang binnen 24 uur na het incident moeten plaatsvinden. “Het blijkt dat als er direct opvang geregeld wordt, de kans groter is dat mensen een schokkende gebeurtenis goed verwerken”, zegt Bogers.

Ook stellen ze voor om per ziekenhuis een ’traumateam’ samen te stellen dat 24 uur per dag inzetbaar is. Zo’n team moet in ieder geval niet bestaan uit psychologen, psychiaters of maatschappelijk werkers, zegt Bogers. “We vinden het belangrijk dat je geen blik deskundigen opentrekt. Een psycholoog of psychiater kan stigmatiserend werken en is voor de meesten een te hoge drempel. Daar komt bij dat vakgenoten meestal onmiddelijk weten waar het over gaat. Je hoeft niet eens zoveel uit te leggen, een collega weet al snel wat je bedoelt. We zitten allemaal in hetzelfde schuitje. Huilen op de wc, als verpleegkundigen weten we van elkaar dat we dat doen.”

 

 

Winnaars wedstrijd ‘Help de ggz gezonder te zorgen’

De wedstrijd “Help de ggz gezonder te zorgen”, waarbij medewerkers in de ggz opgeroepen werden om arbotips in te sturen, heeft een groot aantal nuttige tips opgeleverd. Opvallend is dat in veel van de inzendingen het thema “agressie en onveiligheid” centraal stond.

In september was het zover: de drie prijswinnaars van de wedstrijd “Help de ggz gezonder te zorgen” werden bekend gemaakt door de jury. De prijsuitreiking vond plaats bij GGZ Nederland in Utrecht. Tijdens deze feestelijke middag lichtte de jury bij monde van Willeke Bezemer haar keuze toe. De ingezonden arbotips zijn beoordeeld op hun praktische toepasbaarheid en effectiviteit bij het terugdringen van het ziekteverzuim. Daarnaast is ook gekeken naar de algemene geldigheid van de tips. Ze moeten niet alleen voor de eigen maar ook voor andere ggz-instellingen bruikbaar en nuttig zijn.

Het thema “agressie en onveiligheid” wordt in het arboconvenant aangemerkt als één van de prioriteiten. De ingezonden tips benadrukken nog eens hoezeer dit thema de aandacht heeft én behoeft in de ggz. Ook de drie prijswinnende tips gaan over agressie en onveiligheid. Op deze pagina’s worden ze toegelicht.

1e prijs
‘Neem duidelijk standpunt in’
Marja Keus won de eerste prijs (6.000 gulden). Ze is verpleegkundige bij GGZ Drenthe en momenteel aan het “gluren bij de buren”, zoals ze het lachend noemt. ‘Ik werk tijdelijk bij GGZ Groningen om eens te kijken hoe het er daar aan toe gaat. Erg leerzaam.’

Haar tip: neem als instelling een standpunt in als het gaat om grensoverschrijdend gedrag van cliënten. Zorg bovendien dat de afspraken die daaruit voortvloeien inzichtelijk en bereikbaar zijn voor alle medewerkers. Keus pleit er bijvoorbeeld voor dat de instelling een standpunt inneemt over vragen als “Wanneer wordt er aangifte gedaan en door wie?”.

‘Ik had niet verwacht dat ik met deze tip de eerste prijs zou winnen, omdat het eigenlijk zeer voor de hand ligt’, zegt ze. ‘Als medewerker wil je dat je veiligheid gesteund wordt door de werkgever. Bij GGZ Drenthe is wel degelijk het een en ander geregeld, maar de meeste medewerkers weten dat niet.’ Keus zet het prijzengeld samen met GGZ Drenthe in voor een project waarin afspraken over agressie verder worden uitgewerkt. Daarnaast wordt ook onderzocht waar deze informatie het beste opgeslagen kan worden. GGZ Drenthe denkt aan een site op het interne netwerk. Keus: ‘Dan is de informatie actueel te houden en voor iedereen inzichtelijk en bereikbaar.’

2e prijs
‘Verhaal kwijt kunnen’
Bé Wolters en Ivo Zonnenberg, verpleegkundigen bij Zon & Schild in Amersfoort, onderdeel van de Symfora groep, sleepten de tweede prijs (3.000 gulden) in de wacht. Ze stuurden maar liefst twaalf tips in. De tip die het meeste indruk maakte op de jury ging over het organiseren van opvang na een incident. ‘Eens in de maand bespreken we incidenten met elkaar’, vertelt Zonnenberg. ‘Er is dus wel sprake van opvang, maar metéén na een incident zou er ook ruimte moeten zijn om even je verhaal kwijt te kunnen.’

De twee collega’s hebben ook nog een “tamelijk progressieve” tip ingezonden, aldus Zonnenberg. ‘Bij het separeren vallen nogal eens klappen. Voor buitenstaanders is dat misschien moeilijk te begrijpen, maar het gebeurt in de praktijk. Het ontwikkelen van extra stevige kleding die de eerste klappen opvangt en de verpleegkundige beschermt, vonden we daarom een goed idee.’ Wolters en Zonnenberg zijn uitgenodigd door de Vakgroep Agressie en Schokkende Gebeurtenissen van de Symfora groep om hun tips toe te lichten. Met het prijzengeld schaffen ze een airconditioning aan. ‘We werken op een zolder waar het ’s zomers ontzettend warm is. Een airco betekent een hele verbetering.’

3e prijs
‘Zelfhulpgroep biedt steun’
Derde-prijswinnaar Marga van Herwijnen is leerling-verpleegkundige bij De Grote Rivieren en werkt momenteel op de opnameafdeling van APZ Gorinchem. ‘Mijn idee bestaat uit het oprichten van een zelfhulpgroep, waar medewerkers terechtkunnen na een traumatische ervaring’, vertelt Van Herwijnen. ‘Zo’n groep bestaat uit collega’s die hetzelfde hebben meegemaakt. Herkenning en erkenning spelen een belangrijke rol.’ Ook vindt ze dat er altijd iemand van deze groep bereikbaar zou moeten zijn, óók tijdens late en nachtdiensten. ‘Als er dan iets gebeurt, zijn er niet altijd collega’s om je op te vangen. Toch is het belangrijk dat je wel meteen, als je dat wilt, kunt praten over wat je overkomen is.’ Volgens Van Herwijnen zou een zelfhulpgroep goed kunnen bestaan naast andere vormen van opvang. ‘Ik zie het niet als een vervanging van bestaande opvang maar als aanvulling daarop.’

Met de 1.000 gulden die Van Herwijnen met haar tip heeft verdiend, gaat De Grote Rivieren een aantal boeken van Huub Buijssen over het omgaan met schokkende gebeurtenissen verspreiden binnen de organisatie.

 

‘Flink zijn is Link. De gevaren van het doorlopen met de gevolgen van een schokkende gebeurtenis.’ De Dordtenaar, 11 oktober 2001”

Het Albert Schweitzer ziekenhuis belicht vandaag tijdens het symposium ‘Flink zijn is Link’ de gevaren van het doorlopen met de gevolgen van een schokkende gebeurtenis.

Door Jill Waas
DORDRECHT – Een verpleegkundige ziet een patiënt, die ze heeft proberen te reanimeren, onder haar handen sterven. Vervolgens reageert de zoon van de patiënt zijn emoties af op haar. „Ik krijg je nog wel, je hebt mijn moeder dood laten gaan”, bedreigt hij de verpleegkundige.

Een verpleger heeft zijn nichtje verloren bij een auto-ongeluk en een paar weken later komt een meisje van dezelfde leeftijd binnen op de afdeling die zwaargewond is geraakt bij een aanrijding. Of een verpleegster prikt zich aan de naald waarmee ze zojuist bloed heeft afgenomen bij een HIV-geïnfecteerde. Dit zijn slechts een paar voorbeelden van gebeurtenissen die tot traumatische ervaringen kunnen leiden bij ziekenhuispersoneel. Het komt vaak voor dat het slachtoffer de ervaring niet verwerkt, zijn gevoelens wegstopt en gewoon doorgaat. Dat is verkeerd, vindt het Albert Schweitzer ziekenhuis. Tijdens het symposium ‘Flink zijn is Link’ belicht het ziekenhuis de gevaren van het doorlopen met de gevolgen van een schokkende gebeurtenis. „We willen onze medewerkers duidelijk maken dat ze hulp moeten zoeken als ze met nare gevoelens door zo’n ervaring blijven rondlopen. Erover praten helpt, maar beseffen dat het normaal is dat je heftig reageert op zo’n gebeurtenis is het belangrijkste. Ook moeten medewerkers alert zijn op collega’s die iets vervelends meemaken en elkaar opvangen. Gewoon doorgaan en denken dat de gevoelens vanzelf verdwijnen, is gevaarlijk. Verwerk je een gebeurtenis die een diepe indruk op je maakt niet goed, dat steekt de pijn altijd op een onverwacht en ongewenst moment de kop op. Het gevolg kan zijn dat personeelsleden concentratieproblemen krijgen, heel angstig of onzeker worden en zelfs thuis komen te zitten met psychische problemen of een totale burn-out”, zegt beleidsmedewerker Sylvia Mol die het project Vangnet coördineert. Het rapport van de Arbo Unie uit 1999 liegt er niet om: meer dan dertig procent van de gezondheidsklachten van personeel van het Albert ziekenhuis wordt gevormd door klachten van psychische aard. „Het is alleen moeilijk aan te tonen of het door een ingrijpende gebeurtenis op het werk komt. Vaak speelt er meer en is de traumatische ervaring de druppel”, zegt voorzitter J. Hochstenbach van de Arbo- stuurgroep in ziekenhuismagazine Remedie.

Vangnet
Het Albert Schweitzer ziekenhuis is vorig jaar gestart met Vangnet, een project waarin de opvang van collega’s door collega’s na een ingrijpende gebeurtenis centraal staat. Zes medewerkers van het ziekenhuis zijn getraind om collega’s op te vangen en daar komen er nog vier bij. De Vangnetmedewerkers voeren gesprekken, geven emotionele steun en verwijzen het personeelslid indien nodig door naar de bedrijfsarts. Die kan het slachtoffer weer doorverwijzen naar een externe in traumaverwerking geschoolde therapeut. Een belangrijke rol is ook weggelegd voor de mensen op de afdelingen zelf. „Verpleegkundigen zijn verplicht elkaar op te vangen. Wie de traumatische ervaringen van zichzelf afdoet als aanstellerij, kan ook voor een ander niets betekenen”, verklaart Mol. „We moeten voorkomen dat mensen helemaal afknappen op hun beroep doordat ze hun gevoelens wegstoppen. Er zijn al enorme tekorten in de gezondheidszorg en het zou vervelend zijn als die nog groter worden als gevolg van traumatische ervaringen bij het personeel als dat niet goed wordt opgevangen.”

Uit de evaluatie van de Arbo-wet (Soethout en Sloep, 2000) is gebleken dat met name verpleegkundigen eerder dan de gemiddelde mens in aanraking komen met een opeenstapeling van indringende gebeurtenissen. Zo worden bijna dagelijks geconfronteerd met verlies, dood en verdriet. Behalve bovengenoemde voorbeelden zijn er volgens Mol nog tientallen gebeurtenissen te noemen die kunnen leiden tot traumatische ervaringen. „Geweld, bedreigingen of intimidaties door patiënten of bezoekers, seksuele intimidatie en pesten van collega’s en leidinggevenden, patiënten die zichzelf iets aandoen, een verpleegster met een incestverleden die van een collega een goedbedoelde tik op haar billen krijgt, een patiënt waarmee een verpleegkundige een hechte band heeft die komt te overlijden, een ongeluk met een groot aantal zwaargewonden, ruzies tussen patiënten en familieleden enzovoorts.

 

‘Als je beroep een nachtmerrie wordt’ Eindhovens Dagblad 20 -3 1999

Als je beroep een nachtmerrie wordt. Daarover spreken verpleegkundigen in twee boeken die volgende week verschijnen. Ze vertellen over hun traumatische ervaringen met dood en agressie. In veel verhalen komt het gebrek aan begrip en nazorg na een schokkende gebeurtenis op pijnlijke wijze naar voren. De beroepsgroep lijdt aan ‘misplaatste flinkheid’.

Ik wil er nooit meer aan herinnerd worden’. Zo begint het verhaal van Anke. Het is nog maar een half jaar geleden dat ze op een gesloten afdeling in een psychiatrisch ziekenhuis werkte. Na een traumatische ervaring stopte ze ermee. Haar moeder schreef haar ontslagbrief. Anke werkt nu als verpleegkundige in een algemeen ziekenhuis. Anke’s verhaal gaat over de zwakbegaafde Johan, een ‘jongen met trouwe hondenogen die de hele dag vlekken op de vloer bestudeert’. Tijdens een nachtdienst overrompelt Johan haar:

‘Voor ik begrijp wat er gebeurt, drukt Johan mij tegen de muur. ‘Rustig aan, kalm blijven’, schiet het door mijn hoofd, dan zal de ijzeren greep om mijn polsen vanzelf verslappen. Ik kijk Johan recht in zijn ogen. Maar ik krijg geen contact met hem. Hij is niet meer toegankelijk. Nu weet ik dat ik verloren ben. Ik vloek en huil. Johans handen zwerven overal over mijn lichaam. Ik proef zijn tong, een dikke zware slang die zich tussen mijn lippen dringt. Zijn mond legt mij het zwijgen op. Ik probeer te trappen, te schoppen, in zijn ogen te prikken. Tegenover zijn lichaamskracht ben ik echter machteloos.’ ‘Als Jan en Gerard eindelijk komen en Johan van mij wegtrekken, ligt ik als een huilend hoopje op de grond. Ik schaam me dood voor de ontklede toestand waarin mijn collega’s mij zien. Ik heb maar één gedachte: ‘weg van hier, naar huis’. Ik breng mijn kleren zo snel mogelijk in fatsoen en ren weg van de afdeling. Jan en Gerard roepen mij na. Ik wil niet met hen praten. Ik schaam me te erg.’ ‘Mijn moeder vangt me thuis op. Zij maakt een kop warme soep voor mij klaar, laat me uithuilen en dekt me toe als ik ga slapen. Ik wil niemand van het ziekenhuis meer onder ogen komen. Als ik aan de afdeling of mijn collega’s denk, zie ik mijzelf weer naakt op de grond liggen. En ik weet dat als zij naar mij kijken zij hetzelfde zullen zien of het zich zullen proberen voor te stellen. Johan heeft mij gebrandmerkt. Ik kan in het ziekenhuis niet meer dezelfde zijn als vroeger.’

Het is één van de vele traumatische ervaringen van verpleegkundigen en verzorgenden uit de boeken Geraakt (psychiatrie) en Geschokt (algemene gezondheidszorg) van de klinisch psycholoog Huub Buijssen en auteur/verpleeghulp Suzanne Buis. Het zijn indringende verhalen van een beroepsgroep die vooral oog heeft voor de noden van een ander, maar minder van zichzelf. ‘Iedereen die voor het verpleegkundig beroep kiest, komt onherroepelijk in aanraking met emotionele gebeurtenissen. Schokkende incidenten zoals uitingen van agressie door patiënten of familie, het plotseling overlijden van een (jonge) patiënt of de zelfmoord van een patiënt: het hoort er allemaal bij, maar het moet niet normaal worden gevonden. Verpleegkundigen praten er te weinig over, we eisen al gauw van elkaar dat de draad weer wordt opgepakt. Dit is misplaatste flinkheid, we weten dat je er op termijn last van krijgt’, zegt beleidsmedewerker Marcellino Bogers van NU’91, de beroepsorganisatie van de verpleging.

Bogers doelt op een onlangs door NU’91 gehouden enquête over veiligheid en welzijn onder verpleegkundigen. Daaruit blijkt dat meer dan de helft van de ondervraagde verpleegkundigen er -’s nachts letterlijk en figuurlijk alleen voor staat. Ze voelen zich onveilig. Tweederde van de ondervraagden heeft in de afgelopen jaren een schokkende gebeurtenis meegemaakt. Als meest schokkend wordt ervaren: agressie, het plotseling overlijden van een patiënt, bedreiging, insluiping en de zelfdoding van een patiënt.

CECIEL HEEFT NACHTDIENST: ‘Het is zo’n mooie zwoele avond in mei. Een avond om op een terrasje te zitten, niet om te werken. Ik doe mijn fiets op slot, en loop door de ingang van B1, de gesloten opname-afdeling van het ziekenhuis. Dan schrik ik ineens van een ijselijke gil, ik kijk omhoog en zie het hoofd van Paul op mij afkomen. Ik verstijf helemaal. Nog geen halve meter van mij vandaan spat het als een watermeloen uit elkaar. Mijn kleren zitten onder Pauls bloed. Van schrik geef ik zijn lichaam een flinke schop en vloek ik hem stijf. Pas daarna ben ik in staat om hulp te halen. Nu, twaalf jaar later, zie ik Paul nog steeds van vier hoog op mij afkomen en uiteenspatten als ik iemand hoor gillen. O, wat haat ik gillende mensen.’ Meer dan de helft van de ondervraagden uit de NU’91-enquête geeft aan dat er geen protocol is binnen de zorginstelling, waarin een leidraad is vastgelegd voor de opvang en begeleiding van zorgverleners na een schokkende gebeurtenis. ‘Ongelofelijk en onbegrijpelijk’, vindt beleidsmedewerker Bogers van NU’91.

De gezondheidszorg loopt op het gebied van traumazorg volgens de vakbondsman ver achter bij politie, brandweer, Nederlandse Spoorwegen en het bankwezen. Een treinmachinist die machteloos moet toezien hoe een psychiatrisch patiënt onder de wielen komt, kan rekenen op een goede nazorg. De verpleegkundige, die hetzelfde tafereel heeft gadegeslagen, moet het vaak met minder doen. ‘Even uithuilen, een kop koffie, een sigaret en op naar de volgende patiënt’, is het devies.

De beroepsorganisatie van de verpleging wil in april, bij de onderhandelingen voor de nieuwe cao voor de zorgsector, per instelling een protocol eisen voor de opvang en nazorg van getraumatiseerde verpleegkundigen. De vakorganisaties in de zorg eisen een strikte naleving van de wettelijke richtlijnen voor een veilige werkplek (voldoende personeel, bewaking, alarmeringssystemen). Iets minder dan de helft van de ondervraagden blijkt bijvoorbeeld geen alarmsysteem te hebben tijdens de nachtdienst. Naar traumatische ervaringen in de zorg is tot op heden relatief weinig wetenschappelijk onderzoek verricht. Volgens een recente studie onder verpleegkundigen van de intensive care en spoedeisende hulp van het Academisch Ziekenhuis Utrecht heeft 98 procent wel eens een schokkende gebeurtenis meegemaakt. In ruim tweederde van de gevallen had dat te maken met de confrontatie met de dood. Vooral de dood van kinderen en jonge mensen heeft een grote impact. Een vergelijkbaar beeld valt op te tekenen uit een Nederlandse studie (1995) van ambulanceverpleegkundigen.

Het meest diepgaand onderzoek is een studie uit 1994 van de Utrechtse psycholoog Peter van der Velden en verpleegwetenschapper T. Herpers naar agressie in de psychiatrie. De helft (52 procent) van de ondervraagde personeelsleden in de psychiatrie blijkt een of meer keren per jaar serieus bedreigd te worden. Iets meer dan de helft van het personeel wordt wel eens geconfronteerd met lichamelijk geweld (van schoppen, slaan en bijten tot dreiging met mes of geweer). En een op de tien werknemers in de psychiatrie is jaarlijks slachtoffer van een vorm van seksueel geweld. Minstens een op de vijf zegt minimaal een keer per jaar letsel op te lopen. Het werkelijke aantal slachtoffers van geweldsmisdrijven binnen de psychiatrie ligt zeer waarschijnlijk hoger. Nog geen 50 procent van de slachtoffers maakt melding van lichamelijk geweld.

Het belang van slachtofferhulp wordt groot geacht, omdat circa een op de drie hulpverleners, met name psychiatrisch verpleegkundigen, ernstige gezondheidsklachten heeft. Terwijl bij de collega’s die niet of nauwelijks ervaringen hebben met agressieve patiënten deze verhouding circa een op de veertien bedraagt. De slachtoffers van geweldsdelicten in de zorg moeten in principe volgens Van der Velden en Herpers in aanmerking kunnen komen voor hulpprogramma’s, zoals ontwikkeld voor overvallen bankpersoneel, treinmachinisten na suïcide-incidenten, brandweerlieden en politiemannen na een menselijk drama.

‘ZIJN ZE AL AFGELEGD?’ Aan het begin van de nachtdienst (22.00 uur) op de afdeling neurologie van een academisch ziekenhuis hoort Marijke over de opname van twee vriendjes van acht jaar, die op de fiets zijn aangereden. Ze komen van de operatiekamer: ‘Ik voel dat het verkeerd gaat met Tommy (…) de spanning loopt bij mij steeds verder op. ‘Doe ik alles wel goed?’ Maar na anderhalf uur overlijdt Tommy. Ik voel me ellendig. Een kind is me ontglipt, dit moet niet kunnen.’ Doodsbang loopt Marijke met Tommy op een brancard op het middernachtelijk uur door de donkere gangen, waarin een ijzige stilte heerst, naar het mortuarium. ‘Helemaal bezweet kom ik op de afdeling aan, zoek meteen een wc op en ga daar zitten huilen. Ik zie die lieve snoet van Tommy voor me, die schattige sproetjes van hem en zijn mooie krulletjes.’ Veel tijd om te treuren heeft ze niet want Pieter komt binnen. Maar ook bij Pieter gaat het mis. De bloeddruk in zijn hoofdje loopt fors op. ‘Ik roep de chirurg erbij. Die is boos, omdat hij weer uit zijn bed moet komen.’ De arts kan niets doen. Pieter overlijdt. ‘Ik ben nu de wanhoop nabij. Ik denk: ‘dit komt door mij, ik ben leerling, ze hebben me de verantwoording gegeven en ik heb natuurlijk veel dingen verkeerd gedaan’. Pieter moet worden afgelegd en naar het mortuarium vervoerd. Bij het openen van een deur beweegt het lakentje waaronder Tommy ligt, door een luchtdrukverplaatsing. In de gedachte dat Tommy wellicht nog leeft, rent Marijke volledig overstuur naar haar afdeling terug. Twee kinderen zijn overleden tijdens de nachtdienst. ‘Zijn ze al afgelegd?’, vraagt de ochtenddienst. ‘Als ik bevestigend antwoord, is hun enige reactie: ‘O, dat is misschien wel wat zwaar geweest’. Verder nog iets bijzonders?’ Na twee weken van ziekteverzuim, een laconieke houding van de bedrijfsarts besluit Marijke om haar ontslagbrief te schrijven.

HOEVEEL VERPLEEGKUNDIGEN hun beroep vaarwel zeggen ten gevolge van een schokkende gebeurtenis is volgens auteur Huub Buijssen onbekend. Dat dit geen zeldzaamheid is, blijkt volgens hem uit een onderzoek (1998) onder intensive care-verpleegkundigen van een algemeen ziekenhuis. Een op de zes had na een schokkende gebeurtenis overwogen om serieus te stoppen. En bijna een op de vier kende een verpleegkundige die na een traumatische ervaring daadwerkelijk uit het vak is gestapt. Buijssen: ‘De meeste verpleegkundigen die een schokkende gebeurtenis meemaken en zo een psychotrauma oplopen, slagen er in na enkele dagen of weken de draad van het leven weer op te pakken. De eerste dagen of weken slapen ze nog slecht, denken ze veel aan het voorval, zijn ze angstig en paniekerig. Ze twijfelen aan zichzelf en aan hun toekomst, maar geleidelijk aan wordt dat minder. Ze voelen zich weer de oude worden.’

Ongeveer een op de vijf verpleegkundigen lukt het niet om de schokkende gebeurtenis achter zich te laten en het eigen bestaan er niet meer door te laten beheersen. Ze hebben er na een maand nog bijna evenveel last van of mogelijk zelfs nog meer als vlak na de gebeurtenis. In het proces van verwerking is geen vooruitgang geboekt. Er is dan sprake van een posttraumatisch stress syndroom. Met een doelgerichte therapie kan dit syndroom worden aangepakt.

Huub Buijssen pleit voor preventie. Een veilige werkplek, zelfhulpteams en tijdige signalering en goede begeleiding van verpleegkundigen, en in het bijzonder leerling-verpleegkundigen, stagiaires en tijdelijke krachten. Dat is noodzakelijk om trauma’s voor het leven te voorkomen. Verpleeghulp Suzanne Buis, auteur van het boek Geen tijd om aardig te zijn, erkent na lezing van een reeks traumatische ervaringen van collega’s in de zorg pas te hebben besefd, hoeveel angst, woede en verdriet uit het verleden ze verdrongen had. Buis: ‘Omdat ik als verpleeghulp vaak geconfronteerd werd met ingrijpende gebeurtenissen, dacht ik ten onrechte dat die gebeurtenissen gewone, alledaagse voorvallen waren. Het leek mij dat mijn eigen en andermans reacties daarop overtrokken waren. Wanneer een collega vertelde dat een patiënt haar bedreigd had, dacht ik: dat komt wel vaker voor, er is toch niemand gewond geraakt? En wanneer ik iemand dood in bed aantrof, dacht ik: ja, dat is inderdaad vervelend. Maar je kunt er niet bij stil blijven staan. Als je niet tegen een psychisch stootje kunt, kun je beter in een kledingboetiek werken.’

‘Nu probeer ik erover te praten als iets mij geraakt heeft. Ik schaam me niet meer voor mijn kwetsbaarheid.’

Huub Buijssen en Suzanne Buis, Geschokt, Uitgeverij Elsevier/De Tijdstroom Maarssen, f. 17,50; Huub Buijssen en Suzanne Buis, Geraakt, Uitgeverij Elsevier De Tijdstroom Maarssen, f. 15,00. Beide boeken verschijnen 25 maart.

 

‘Trauma-opvang liever niet door gespecialiseerde hulpverleners.’ Psychopraxis, jaargang 4, nummer5, oktober 2002

‘Verpleegkundigen vinden overlijden kind het meest traumatisch’ “De Telegraaf, woensdag 5 mei 1998”

AMSTERDAM – „Handjes en voetjes glijden naar buiten. De baarmoedermond echter klemt als een ijzeren halsband om het hoofd van het kindje en houdt het gevangen. Met man en macht wordt getrokken. Maar het is te laat. Het kindje is dood. De teleurstelling en machteloosheid zijn groot. Vooral bij de arts-assistent. Als naar hem was geluisterd en een keizersnede was uitgevoerd, had het nog geleefd. De artsen verdwijnen. Aan mij de taak alles af te wikkelen en de ouders te troosten…”
Door Denise Hoogland

De ervaringsverhalen van verpleegkundigen in de onlangs verschenen boeken ‘Geschokt‘ en ‘Geraakt’, van Huub Buijssen en Suzanne Buis zijn, zoals ook de ondertitels aangeven, indringend. Soms zo indringend dat ze betrokkene een psychotrauma, een psychische wond, bezorgen. De auteurs laten aan de hand van talloze korte verhalen zien hoe een schokkende gebeurtenis tot problemen kan leiden, wat de gevolgen zijn en hoe deze (moeten) worden verwerkt. de boekjes onderstrepen het pleidooi van de bond van verpleegkundigen NU’91 voor een betere opvang na schokkende ervaringen. Uit een peiling die de vond recent onder 500 verpleegkundigen liet uitvoeren, bleek dat meer dan de helft de afgelopen vijf jaar een traumatische gebeurtenis had meegemaakt. Een groot percentage zelfs drie tot vijf keer. In maar liefst 22 procent van de gevallen werd daardoor serieus ander werk overwogen. Tijdens de vorige week gestarte CAO- onderhandelingen eiste NU’91 dan ook dat zorginstellingen, gelijk aan politie en brandweer, duidelijke protocollen voor nazorg ontwikkelen.

Ontregeld
„Dat is echt nodig”, zegt auteur Buijssen, in het dagelijks leven klinisch psycholoog en trainer sociale vaardigheden in Tilburg. „Een traumatische ervaring zet je leven compleet op zijn kop. Kenmerkend voor een psychotrauma is dat je totaal ontregeld bent. Het lichaam voert een hevige innerlijke strijd: enerzijds moet je voortdurend aan het gebeurde denken, anderzijds wil je dat helemaal niet. Een op de vijf verpleegkundigen lukt het niet binnen een maand de draad weer op te pakken en ontwikkelt op den duur zelfs een posttraumatische stresstoornis, een ernstig psychiatrisch ziektebeeld.”

Volgens de psycholoog, die al meer dan twintig boeken schreef over prangende ‘hoofdzaken’, wordt het overlijden van een kind het meest genoemd als traumatische ervaring. Dat bleek ook uit het onderzoek van NU’91, waarvoor Buijssen een groot aantal vragen formuleerde. „Ook het maken van een fatale fout, door de persoon zelf of een collega, wordt vaak in dit verband vermeld”, vertelt hij. „Daarnaast is zelfmoord van een patiënt een ingrijpende gebeurtenis. Dat heeft de langste nasleep en wordt met name veroorzaakt door schuldgevoelens.”

 

‘Ook hulpverleners raken van slag.” Brabants Dagblad, 24 september 2002

Door Marie-Catrien van Deijck

Hulpverleners van verstandelijk gehandicapten kunnen getraumatiseerd raken door indringende ervaringen met hun patiënten. Ze worden geconfronteerd met de dood van dierbare bewoners of met heftig geweld, waardoor ze zelf in levensbedreigende situaties belanden. Een Tilburgse psycholoog verzamelde een aantal verhalen van hen en schreef hierover het boek Van Slag.

,,Zijn vuist treft me onverwacht midden in mijn gezicht. Ik voel een felle pijn. De volgende slagen hameren op mij hoofd. In mijn achtjarige carrière op deze afdeling ben ik vaak geslagen. Deze klappen zijn anders. Ze kunnen doden. Met alle kracht die ik in mij heb, begin ik Robert van mij af te schoppen en druk tegelijk mijn persoonlijke alarm in. De slagen houden op. ‘Ik spring naar beneden’, gilt Robert. Hij loopt op het raam af. Ik onderdruk de reflex om hem tegen te houden en te beschermen. Ik moet hier weg, al stort hij zich vierkant van het balkon. Het is hij of ik.”

Dit is een fragment uit Van Slag, een onlangs verschenen boek over indringende ervaringen van hulpverleners in de zorg voor verstandelijk gehandicapten. Auteur van dit boek is Huub Buijssen, een Tilburgse psycholoog die gespecialiseerd is in traumaopvang. Als directeur van cursusbureau Buijssen Training en Educatie leert hij werknemers in gezondheidsinstellingen hoe ze elkaar na traumatische gebeurtenissen kunnen opvangen. Van Slag bevat aangrijpende verhalen van hulpverleners die, vaak door gebrek aan goede opvang, last krijgen van een depressie of posttraumatische stresstoornis.

Kwetsbaar en afhankelijk
Volgens Buijssen bestaan trauma’s al zolang als de verpleging bestaat, maar worden ze in de gezondheidszorg pas sinds enkele jaren erkend. ,,Er is altijd gedacht dat áls deze beroepen al trauma’s met zich meebrengen, de hulpverleners er maar tegen moeten kunnen of maar een ander beroep moeten kiezen. Nou kunnen zij ook tegen veel ellende en tegen leed waar jij en ik misschien van moeten overgeven, maar bij een traumatische ervaring gaat het juist om iets wat in hun beroep uitzonderlijk is.” Als voorbeelden noemt Buijssen het maken van een fout, met fatale gevolgen voor de patiënt, de dood van een bewoner van een afdeling of de confrontatie met geweld. ,,Verstandelijk gehandicapten kunnen soms heel sterk zijn en onverwacht uit de hoek komen. Je kunt af en toe een klap krijgen, maar als je echt in elkaar wordt geslagen, is dat heel moeilijk. Ook al weet je dat het kan gebeuren.”
Hulpverleners van verstandelijk gehandicapten lopen meer risico te maken te krijgen met een traumatische ervaring dan collega’s in andere sectoren van de gezondheidszorg. Dit heeft volgens de psycholoog te maken met de onvoorspelbaarheid van de betrokkenen, waardoor zelfs ervaren krachten vaak verrast worden. ,,Toch ken ik geen beroepsgroep waar de liefde voor het vak en de betrokkenheid zo groot zijn. De kwetsbaarheid en afhankelijkheid van de groep zorgt ervoor dat er een diepe band ontstaat tussen hulpverlener en patiënt. Dit maakt ook de dood van een bewoner extra moeilijk. Ook geweldsconfrontaties met verstandelijk gehandicapten zijn gecompliceerd: de hulpverlener moet zich verweren en tegelijk hulpverlener blijven. Hij kan een bewoner niet in elkaar slaan en daarmee zijn eigen zaken in veiligheid brengen. Hij komt zo in een spagaat.”

In goede handen
Om te voorkomen dat hulpverleners na heftige incidenten getraumatiseerd raken, is adequate opvang van belang. Buijssen is ervan overtuigd dat naaste collega’s daar de aangewezen personen voor zijn. ,,Zij zitten in dezelfde situatie en doen hetzelfde werk. Hen kan het ook overkomen. Daarom kunnen zij het beste bieden waar iemand dan het meeste behoefte aan heeft: echte betrokkenheid! Wat een collega nooit moet doen, is een veroordeling uitspreken. Wanneer iemand een verkeerde handeling deed bij een reanimatie, nooit zeggen: hoe kun je nu zo stom zijn dat je dat zo gedaan hebt. Te snel na het incident indringende gesprekken voeren is ook niet goed, bij personen die steun het hardste nodig hebben werkt het zelfs averechts. Weinig zeggen, weinig vragen. Alleen vragen: kan ik iets voor je doen? En altijd belangstelling blijven tonen, ook al gaat de opvang elders verder.” Daarnaast hebben leidinggevenden een cruciale rol. Zij moeten volgens de psycholoog niet alleen zorgen dat er opvang is, maar ook zelf blijk geven van betrokkenheid. ,,Belangstelling tonen is erkenning geven en dat is heel belangrijk. Veel mensen maken een fout door de opvang bij een professional neer te leggen. Stel je voor dat je iets heel ergs meemaakt en er een uur later een psycholoog op de stoep staat die is gestuurd door je werkgever. Dat werkt niet. Zijn komst maakt dat je denkt dat er iets goed fout met je zit, terwijl het hier om een volstrekt normale reactie gaat. Nog schadelijker is het dat mensen in je omgeving denken dat je nu in goede handen bent en zij zelf niets meer hoeven doen. Een psycholoog moet pas worden ingeschakeld wanneer het uit de hand loopt en je het zelf niet trekt. Dus op zijn vroegst na een paar maanden!”

In Van Slag geeft Buijssen adviezen over hoe de betrokkenen in een zorginstelling met traumatische ervaringen om kunnen gaan. Dankzij eerder verschenen boeken van zijn hand, over ervaringen van verpleegkundigen, maatschappelijk werkenden en hulpverleners in de psychiatrie, is twee jaar geleden in de CAO van zorginstellingen vastgelegd dat er verplicht structurele opvang moet plaatsvinden na een traumatisch incident.
Van Slag. Indringende ervaringsverhalen van hulpverleners in de zorg voor verstandelijk gehandicapten. wordt uitgegeven door Elsevier Gezondheidszorg, isbn 90 352 2474 4.prijs €9.50

Feiten
· In Nederland wonen ruim 100 duizend mensen met een verstandelijke handicap.
· Eenderde van hen leeft in een instelling en 17.500 verstandelijk gehandicapten wonen in gezinsvervangend tehuis.
· Binnen de verstandelijk gehandicaptenzorg zijn 100 duizend mensen werkzaam.

 

‘Ik geloof dat ik nooit meer een nachtdienst doe’ De Standaard, 10 september 1995

Huub Buijssen schrijft boek over traumatische ervaringen verpleegkundigen.
“Ik geloof dat ik nooit meer een nachtdienst doe”

Tilly Stuckens
“Ik kijk recht in het gezicht van meneer T. We kijken elkaar aan, maar hij ziet me niet. Hij hangt op de wc, (…) hij zit helemaal onder het bloed. Ik roep M. Lopend door de plassen bloed (…) voel ik een golf van paniek over me komen. Samen leggen we de man op de grond. M. legt hem in stabiele zijligging en knijpt het doorgeknipte uiteinde van de cateter dicht om verder bloedverlies te verkomen”. Een leerling- verpleegster beleefde dit drama tijdens een nachtdienst op een onderbezette afdeling. De patiënt sterft. Anderhalf jaar later leed de leerlinge nog aan de gevolgen van dit trauma. “Ik geloof dat ik nooit meer een nachtdienst doe”, schreef ze. “Ik heb veel te lang alleen doorgemodderd”.

Haar verhaal staat in het onlangs verschenen boek Traumatische ervaringen van verpleegkundigen. Als je beroep een nachtmerrie wordt van de Nederlandse psycholoog Huub Buijssen. Het boek kende snel een tweede en derde druk. De weerklank is groot, eerst alleen binnen de Nederlandse grenzen, nu ook erbuiten, de Engelse vertaling ligt klaar. Een boek waarop men zat te wachten? Wel wat vreemd: heeft nooit eerder iemand zich gebogen over hetgeen mensen in een verzorgend beroep zoal meemaken en of zo geholpen worden om de moeilijkste belevenissen te verwerken? Die vraag kwam bij Buijssen op nadat hij 1992 een wereldcongres over traumatische gebeurtenissen had bijgewoond: “Daar werden vierhonderd voordrachten gehouden”, zegt hij, “maar geen enkele was gewijd aan ingrijpende gebeurtenissen in het beroepsleven van verpleegkundigen. Men sprak over brandweerlieden, politie, treinmachinisten, reddingswerkers, soldaten. Terecht, natuurlijk, maar waar bleven de verpleegkundigen?” Met het oog op een boek begon hij getuigenissen te verzamelen. Heel wat mensen vertelden hem hun belevenissen en hoe ze eronder geleden hadden, maar slechts enkelen gaven de toestemming om hun verhaal te publiceren. “Sommige verpleegkundigen waren bang voor problemen met hun werkgever. Praten over schokkende gebeurtenissen wordt door de leiding van instellingen vaak gezien als de vuile was buitenhangen. Maar dat was niet de enige rem. Veel verpleegkundigen wilden niet met hun getuigenis in het boek omdat ze zich schaamden over hetgeen hen was overkomen.” Om die reden, zo bleek vaak, hadden ze nooit eerder willen bekennen hoe ellendig ze zich over het gebeurde hadden gevoeld. Want dat zou als een teken van zwakheid beschouwd worden, wat je je in dit beroep niet kunt veroorloven. Je hebt nu eenmaal gekozen voor een job die een herhaalde en vaak dramatische confrontatie met menselijk lijden en sterven inhoudt. Je moet dus ook tegen het ergste kunnen. Die opvatting leeft, volgens Buijssen, nog sterk in heel wat ziekenhuizen en andere verzorginginstellingen: “Wie emoties toont als er iets ergs gebeurt, wordt al gauw voor een zacht eitje versleten. Dat is toch een foute mentaliteit. Waarom zou je moeten verbergen dat je kwetsbaar bent? Het zou normaal moeten zijn dat je bij een traumatische gebeurtenis steun van collega’s en oversten zou krijgen. En, als het nodig is, professionele opvang. Maar uit de getuigenissen die ik kreeg, blijkt dat men vaak nauwelijks op wat medeleven kon rekenen.” Dat laatste overkwam de reeds geciteerde leerling-verpleegster. Ze was zwaar ontgoocheld over het onbegrip dat ze na de zelfmoord van haar patiënt ondervoed. De dienstdoende chirurg vroeg hoe zij zoiets hadden kunnen laten gebeuren en mompelde: “Dat noemt zich dan verpleegkundige!” De dienstoverste gaf haar een uitbrander, zonder de ware toedracht van het gebeurde te kennen. Een teamleider vroeg haar cynisch of er die nacht nog iets bijzonders was gebeurd. De volgende dagen kreeg ze van collega’s allicht goedbedoelde maar toch onverschillig klinkende opmerkingen zoals “het leven gaat gewoon door”.

Ongewenst
In het boek komen ook verpleegkundigen aan het woord die ernstig ontredderd geraakten nadat in hun afdeling op korte tijd verscheidene patiënten zich van het leven hadden beroofd. Andere verpleegkundigen werden aangevallen, soms verwond door een gewelddadige patiënt. Nog iets wat hen nachtmerries bezorgt is de herinnering aan een echte of vermeende beroepsfout die zijzelf of de arts met wie ze samenwerken, begingen. Ook de dood van een kind of een patiënt die men lang verzorgd heeft, kan diepe wonden slaan.

Verscheidene getuigenissen gaan over ongewenste intimiteiten. Uit een Engels onderzoek blijkt dat die vrij veel voorkomen in ziekenhuizen en verzorgingsinstellingen en dat de verplegers vooral patiënten zijn, soms ook artsen, oversten, collega’s. Ook in brieven die Buijssen na de publicatie van zijn boek ontving, komen beschrijvingen van ongewenste intimiteiten voor, gaande van seksuele insinuaties en aanrakingen tot brutale verkrachtingspogingen. “Dat soort dingen overkomt ook andere vrouwen”, zegt Buijssen, “maar verpleegkundigen en verzorgenden behoren wel tot de beroepsgroepen die er makkelijk mee temaken krijgen. De verzorging van patiënten is nu eenmaal een intieme aangelegenheid die door sommigen misbruikt wordt.”

Een weerkerende klacht in het boek is dat men, na welke traumatische ervaring ook, meestal in de kou bleef staan. Een nachtverpleegster die aangerand werd in de kelder van het ziekenhuis (waar ze geregeld een emmer onder een lekkende kraan moest leegmaken) mocht daar van de directie geen ruchtbaarheid aan geven. Angst voor negatieve publiciteit woog bij de directie zwaarder dan de veiligheid van het personeel. Buijssen pleit voor een verandering van die mentaliteit bij leidinggevenden en artsen, maar ook bij de betrokkenen zelf. Laatstgenoemden moeten begrijpen wat hen overkomt. Daarom legt Buijssen uit hoe het lichaam op een traumatiserende ervaring reageert (met slapeloosheid, nachtmerries, duizeligheid…), welke gevoelens normaal zijn na zo’n ervaring (angst, boosheid, eenzaamheid) en hoe je ze kunt verwerken. Essentieel is ook, zegt hij dat je als getroffene binnen 24 uur opgevangen wordt en je verhaal kunt doen: “Onmiddellijk na een ingrijpende gebeurtenis word je heen en weer geslingerd tussen twee aan elkaar tegengestelde krachten. De ene kracht bestookt je met steeds maar terugkerende beelden van het geen is gebeurd. De andere kracht doet verwoede pogingen deze beelden te verstoppen. Wanneer geen opvang plaatsvindt, bestaat het risico dat de laatste kracht, de verdringing dus, wint. Voor een goede verwerking zijn echter de beelden en het verhaal van de gebeurtenis nodig. Nog een reden voor opvang is dat je op die manier ervaart dat je oversten en collega’s achter je staan en je willen helpen. Belangrijk, ten slotte, is dat je door het reconstrueren van het geen je hebt doorstaan, opnieuw wat greep krijgt op je bestaan en de chaos kunt vervangen door weer wat structuur en orde.”

In sommige gevallen kan professionele hulp nodig zijn: als je je na een maand nog steeds verdoofd en leeg voelt, of maar nachtmerries over de gebeurtenis blijft hebben, of buitengewoon prikkelbaar blijft…
“Er moet, hoe dan ook, in opvang worden voorzien. Dat is geen luxe, integendeel. Het zou minder kosten dan het ziekteverlof dat nu genomen wordt door mensen die er na een schokkende gebeurtenis onderdoor gingen. Er zijn er ook die het beroep verlaten. Vaak zijn dat waardevolle beroepskrachten. Wat een verlies is dat.”
Op de vraag of de door hem onthulde problematiek ook niet bij artsen voorkomt, antwoordt Buijssen bevestigend: “Ik ga ook daar een boek over schrijven. Het zal niet gemakkelijk zijn. Artsen hebben veel meer nog dan verpleegkundigen het gevoel dat ze zich onkwetsbaar moeten voordoen.”

——————————————————————————–

Huub Buijssen, Traumatische ervaringen van verpleegkundigen, Uitgeverij De Tijdstroom, Utrecht
in Vlaanderen te verkrijgen bij Verdi, 015-29.01.21, prijs 490 frank (verzendingskosten niet in begrepen)
Buijssen schreef ook een brochure “De klap te boven” over zelfhulp en opvang bij traumatische gebeurtenissen in verpleeg- en verzorgingssituaties.

‘Het trauma, een normale reactie op een abnormale gebeurtenis.’ Haagse Courant, 4 januari 2000

Traumaverwerking krijgt steeds meer aandacht in de zorg
Het trauma, een normale reactie op een abnormale gebeurtenis
door Hans Geluk

Het kan iedereen in de zorg overkomen: je krijgt te maken met een agressieve patiënt, de zelfdoding van een patiënt of de dood van een kind. Zulke ervaringen kunnen je aangrijpen, je bent er dag en nacht mee bezig. Anders gezegd: je hebt een psychotrauma. Belangrijk is dat dergelijke schokkende gebeurtenissen verwerkt worden. Als dat niet gebeurt, bestaat de kans dat er psychische en/of lichamelijke klachten optreden en dat je, in het ergste geval, moet stoppen met werken.

Ze had het klepje van de couveuse open laten staan. Het afdelingshoofd was haar woedend komen halen en had haar met de neus op de feiten geduwd: het baby’tje had uit de couveuse kunnen vallen. Deze gedachte kreeg ze niet meer uit haar hoofd. Het werd zelfs zo erg, dat ze overwoog te stoppen met haar werk als verpleegkundige. Dit is slechts één van de vele praktijkvoorbeelden, geschetst door klinisch psycholoog Huub Buijssen. Vijf jaar geleden publiceerde hij het boek Traumatische ervaringen van verpleegkundigen, het eerste ter wereld over trauma’s in de zorg. Voor die tijd was dit onderwerp eigenlijk nauwelijks bespreekbaar. Terwijl opvangteams voor traumaverwerking in sectoren als politie en brandweer allang ingeburgerd waren, bleef in de zorg de gedachte heersen dat trauma’s bij zorgpersoneel eigenlijk niet zo vaak voorkwamen. Buijssen: “Trauma’s werden door organisaties als uitzonderlijk gezien. Daar kwam bij dat degenen die een trauma hadden opgelopen, zich daar vaak voor schaamden of een schuldgevoel hadden en er dus niet over spraken.”

Buijssens boek en een onderzoek van Nu’91, de vakbond voor verpleegkundigen, zorgden ervoor dat traumaverwerking in de zorg op de politieke agenda kwam. Uit het onderzoek onder vijfhonderd zorgverleners bleek, dat meer dan de helft tobde met een traumatische ervaring. Er werden vragen over gesteld in de Tweede Kamer, waarna stappen werden genomen om traumaverwerking in de CAO voor de zorg op te nemen.

Opvangteams
Veel zorginstellingen zetten zich momenteel actief in om personeel te helpen met het verwerken van een schokkende gebeurtenis. Er worden opvangteams geformeerd en leidinggevenden krijgen cursussen. Zo ook in het Haagse Bronovo Ziekenhuis. De Tilburgse psycholoog Huub Buijssen gaf daar voorlichting over trauma’s aan de medewerkers. Erik Veltman van de afdeling P&O: “Huub Buijssen heeft hier op een voorlichtingsdag voor alle medewerkers verteld wat een trauma is en hoe je ermee kunt omgaan. Na deze dag merkten we al dat het onderwerp bij veel mensen leeft. Er kwamen veel reacties op. De behoefte aan een opvangteam is relatief groot bij mensen van de praktijkopleiding. Dat zijn mensen van 16, 17 jaar die net van de middelbare school afkomen en hier opeens geconfronteerd worden met sterfgevallen of agressie. Dan is het goed als ze er met mensen over kunnen praten die daar voor getraind zijn.”

Normale reactie
Die trainingen geeft Huub Buijssen. Hij vertelt: “Ik leer de mensen van een opvangteam onder andere hoe je een gesprek opent, hoe je een psychotrauma signaleert, welke vragen je moet stellen en welke juist niet en hoe je informatie samenvat. Vooral dat laatste is belangrijk. Het leven van iemand die een trauma heeft, staat volledig op zijn kop. Je moet dus orde scheppen in de chaos en dat doe je door de betrokkene te helpen alles op een rijtje te zetten.”

De Tilburgse psycholoog benadrukt dat het oplopen van een trauma daarmee niet voorkomen kan worden. “Een trauma is een normale reactie op een abnormale gebeurtenis. Ik vergelijk een trauma wel eens met verliefdheid: de hele wereld staat op z’n kop en het is één grote chaos. Je leven is ontregeld, je bent in de war en je denkt er constant aan. Vooral de eerste dagen zijn heel heftig. Het is belangrijk dat mensen weten dat ze een natuurlijk proces doormaken en dat hun reactie normaal is. Dan zullen ze eerder aankloppen voor hulp.”

Het trauma verwerken is heel belangrijk. Gebeurt dat niet, dan kunnen er lichamelijke klachten als hoofdpijn en rugpijn ontstaan. Daarnaast kan een onverwerkt trauma leiden tot slapeloosheid, concentratieverlies, en prikkelbaarheid. Uiteindelijk kun je al het plezier in je werk verliezen.