‘Ik geloof dat ik nooit meer een nachtdienst doe’ De Standaard, 10 september 1995
Huub Buijssen schrijft boek over traumatische ervaringen verpleegkundigen.
“Ik geloof dat ik nooit meer een nachtdienst doe”
Tilly Stuckens
“Ik kijk recht in het gezicht van meneer T. We kijken elkaar aan, maar hij ziet me niet. Hij hangt op de wc, (…) hij zit helemaal onder het bloed. Ik roep M. Lopend door de plassen bloed (…) voel ik een golf van paniek over me komen. Samen leggen we de man op de grond. M. legt hem in stabiele zijligging en knijpt het doorgeknipte uiteinde van de cateter dicht om verder bloedverlies te verkomen”. Een leerling- verpleegster beleefde dit drama tijdens een nachtdienst op een onderbezette afdeling. De patiënt sterft. Anderhalf jaar later leed de leerlinge nog aan de gevolgen van dit trauma. “Ik geloof dat ik nooit meer een nachtdienst doe”, schreef ze. “Ik heb veel te lang alleen doorgemodderd”.
Haar verhaal staat in het onlangs verschenen boek Traumatische ervaringen van verpleegkundigen. Als je beroep een nachtmerrie wordt van de Nederlandse psycholoog Huub Buijssen. Het boek kende snel een tweede en derde druk. De weerklank is groot, eerst alleen binnen de Nederlandse grenzen, nu ook erbuiten, de Engelse vertaling ligt klaar. Een boek waarop men zat te wachten? Wel wat vreemd: heeft nooit eerder iemand zich gebogen over hetgeen mensen in een verzorgend beroep zoal meemaken en of zo geholpen worden om de moeilijkste belevenissen te verwerken? Die vraag kwam bij Buijssen op nadat hij 1992 een wereldcongres over traumatische gebeurtenissen had bijgewoond: “Daar werden vierhonderd voordrachten gehouden”, zegt hij, “maar geen enkele was gewijd aan ingrijpende gebeurtenissen in het beroepsleven van verpleegkundigen. Men sprak over brandweerlieden, politie, treinmachinisten, reddingswerkers, soldaten. Terecht, natuurlijk, maar waar bleven de verpleegkundigen?” Met het oog op een boek begon hij getuigenissen te verzamelen. Heel wat mensen vertelden hem hun belevenissen en hoe ze eronder geleden hadden, maar slechts enkelen gaven de toestemming om hun verhaal te publiceren. “Sommige verpleegkundigen waren bang voor problemen met hun werkgever. Praten over schokkende gebeurtenissen wordt door de leiding van instellingen vaak gezien als de vuile was buitenhangen. Maar dat was niet de enige rem. Veel verpleegkundigen wilden niet met hun getuigenis in het boek omdat ze zich schaamden over hetgeen hen was overkomen.” Om die reden, zo bleek vaak, hadden ze nooit eerder willen bekennen hoe ellendig ze zich over het gebeurde hadden gevoeld. Want dat zou als een teken van zwakheid beschouwd worden, wat je je in dit beroep niet kunt veroorloven. Je hebt nu eenmaal gekozen voor een job die een herhaalde en vaak dramatische confrontatie met menselijk lijden en sterven inhoudt. Je moet dus ook tegen het ergste kunnen. Die opvatting leeft, volgens Buijssen, nog sterk in heel wat ziekenhuizen en andere verzorginginstellingen: “Wie emoties toont als er iets ergs gebeurt, wordt al gauw voor een zacht eitje versleten. Dat is toch een foute mentaliteit. Waarom zou je moeten verbergen dat je kwetsbaar bent? Het zou normaal moeten zijn dat je bij een traumatische gebeurtenis steun van collega’s en oversten zou krijgen. En, als het nodig is, professionele opvang. Maar uit de getuigenissen die ik kreeg, blijkt dat men vaak nauwelijks op wat medeleven kon rekenen.” Dat laatste overkwam de reeds geciteerde leerling-verpleegster. Ze was zwaar ontgoocheld over het onbegrip dat ze na de zelfmoord van haar patiënt ondervoed. De dienstdoende chirurg vroeg hoe zij zoiets hadden kunnen laten gebeuren en mompelde: “Dat noemt zich dan verpleegkundige!” De dienstoverste gaf haar een uitbrander, zonder de ware toedracht van het gebeurde te kennen. Een teamleider vroeg haar cynisch of er die nacht nog iets bijzonders was gebeurd. De volgende dagen kreeg ze van collega’s allicht goedbedoelde maar toch onverschillig klinkende opmerkingen zoals “het leven gaat gewoon door”.
Ongewenst
In het boek komen ook verpleegkundigen aan het woord die ernstig ontredderd geraakten nadat in hun afdeling op korte tijd verscheidene patiënten zich van het leven hadden beroofd. Andere verpleegkundigen werden aangevallen, soms verwond door een gewelddadige patiënt. Nog iets wat hen nachtmerries bezorgt is de herinnering aan een echte of vermeende beroepsfout die zijzelf of de arts met wie ze samenwerken, begingen. Ook de dood van een kind of een patiënt die men lang verzorgd heeft, kan diepe wonden slaan.
Verscheidene getuigenissen gaan over ongewenste intimiteiten. Uit een Engels onderzoek blijkt dat die vrij veel voorkomen in ziekenhuizen en verzorgingsinstellingen en dat de verplegers vooral patiënten zijn, soms ook artsen, oversten, collega’s. Ook in brieven die Buijssen na de publicatie van zijn boek ontving, komen beschrijvingen van ongewenste intimiteiten voor, gaande van seksuele insinuaties en aanrakingen tot brutale verkrachtingspogingen. “Dat soort dingen overkomt ook andere vrouwen”, zegt Buijssen, “maar verpleegkundigen en verzorgenden behoren wel tot de beroepsgroepen die er makkelijk mee temaken krijgen. De verzorging van patiënten is nu eenmaal een intieme aangelegenheid die door sommigen misbruikt wordt.”
Een weerkerende klacht in het boek is dat men, na welke traumatische ervaring ook, meestal in de kou bleef staan. Een nachtverpleegster die aangerand werd in de kelder van het ziekenhuis (waar ze geregeld een emmer onder een lekkende kraan moest leegmaken) mocht daar van de directie geen ruchtbaarheid aan geven. Angst voor negatieve publiciteit woog bij de directie zwaarder dan de veiligheid van het personeel. Buijssen pleit voor een verandering van die mentaliteit bij leidinggevenden en artsen, maar ook bij de betrokkenen zelf. Laatstgenoemden moeten begrijpen wat hen overkomt. Daarom legt Buijssen uit hoe het lichaam op een traumatiserende ervaring reageert (met slapeloosheid, nachtmerries, duizeligheid…), welke gevoelens normaal zijn na zo’n ervaring (angst, boosheid, eenzaamheid) en hoe je ze kunt verwerken. Essentieel is ook, zegt hij dat je als getroffene binnen 24 uur opgevangen wordt en je verhaal kunt doen: “Onmiddellijk na een ingrijpende gebeurtenis word je heen en weer geslingerd tussen twee aan elkaar tegengestelde krachten. De ene kracht bestookt je met steeds maar terugkerende beelden van het geen is gebeurd. De andere kracht doet verwoede pogingen deze beelden te verstoppen. Wanneer geen opvang plaatsvindt, bestaat het risico dat de laatste kracht, de verdringing dus, wint. Voor een goede verwerking zijn echter de beelden en het verhaal van de gebeurtenis nodig. Nog een reden voor opvang is dat je op die manier ervaart dat je oversten en collega’s achter je staan en je willen helpen. Belangrijk, ten slotte, is dat je door het reconstrueren van het geen je hebt doorstaan, opnieuw wat greep krijgt op je bestaan en de chaos kunt vervangen door weer wat structuur en orde.”
In sommige gevallen kan professionele hulp nodig zijn: als je je na een maand nog steeds verdoofd en leeg voelt, of maar nachtmerries over de gebeurtenis blijft hebben, of buitengewoon prikkelbaar blijft…
“Er moet, hoe dan ook, in opvang worden voorzien. Dat is geen luxe, integendeel. Het zou minder kosten dan het ziekteverlof dat nu genomen wordt door mensen die er na een schokkende gebeurtenis onderdoor gingen. Er zijn er ook die het beroep verlaten. Vaak zijn dat waardevolle beroepskrachten. Wat een verlies is dat.”
Op de vraag of de door hem onthulde problematiek ook niet bij artsen voorkomt, antwoordt Buijssen bevestigend: “Ik ga ook daar een boek over schrijven. Het zal niet gemakkelijk zijn. Artsen hebben veel meer nog dan verpleegkundigen het gevoel dat ze zich onkwetsbaar moeten voordoen.”
——————————————————————————–
Huub Buijssen, Traumatische ervaringen van verpleegkundigen, Uitgeverij De Tijdstroom, Utrecht
in Vlaanderen te verkrijgen bij Verdi, 015-29.01.21, prijs 490 frank (verzendingskosten niet in begrepen)
Buijssen schreef ook een brochure “De klap te boven” over zelfhulp en opvang bij traumatische gebeurtenissen in verpleeg- en verzorgingssituaties.