‘Ik wil er nooit meer aan herinnerd worden’ Eindhovends Dagblad, 21 maart 1999
Eindhovends Dagblad, 21 maart 1999
Als je beroep een nachtmerrie wordt. Daarover spreken verpleegkundigen in twee boeken die volgende week verschijnen. Ze vertellen over hun traumatische ervaringen met dood en agressie. In veel verhalen komt het gebrek aan begrip en nazorg na een schokkende gebeurtenis op pijnlijke wijze naar voren. De beroepsgroep lijdt aan ‘misplaatste flinkheid’.
‘Ik wil er nooit meer aan herinnerd worden’. Zo begint het verhaal van Anke. Het is nog maar een half jaar geleden dat ze op een gesloten afdeling in een psychiatrisch ziekenhuis werkte. Na een traumatische ervaring stopte ze ermee. Haar moeder schreef haar ontslagbrief. Anke werkt nu als verpleegkundige in een algemeen ziekenhuis. Anke’s verhaal gaat over de zwakbegaafde Johan, een ‘jongen met trouwe hondenogen die de hele dag vlekken op de vloer bestudeert’. Tijdens een nachtdienst overrompelt Johan haar:
‘Voor ik begrijp wat er gebeurt, drukt Johan mij tegen de muur. ‘Rustig aan, kalm blijven’, schiet het door mijn hoofd, dan zal de ijzeren greep om mijn polsen vanzelf verslappen. Ik kijk Johan recht in zijn ogen. Maar ik krijg geen contact met hem. Hij is niet meer toegankelijk. Nu weet ik dat ik verloren ben. Ik vloek en huil. Johans handen zwerven overal over mijn lichaam. Ik proef zijn tong, een dikke zware slang die zich tussen mijn lippen dringt. Zijn mond legt mij het zwijgen op. Ik probeer te trappen, te schoppen, in zijn ogen te prikken. Tegenover zijn lichaamskracht ben ik echter machteloos.’ ‘Als Jan en Gerard eindelijk komen en Johan van mij wegtrekken, ligt ik als een huilend hoopje op de grond. Ik schaam me dood voor de ontklede toestand waarin mijn collega’s mij zien. Ik heb maar één gedachte: ‘weg van hier, naar huis’. Ik breng mijn kleren zo snel mogelijk in fatsoen en ren weg van de afdeling. Jan en Gerard roepen mij na. Ik wil niet met hen praten. Ik schaam me te erg.’ ‘Mijn moeder vangt me thuis op. Zij maakt een kop warme soep voor mij klaar, laat me uithuilen en dekt me toe als ik ga slapen. Ik wil niemand van het ziekenhuis meer onder ogen komen. Als ik aan de afdeling of mijn collega’s denk, zie ik mijzelf weer naakt op de grond liggen. En ik weet dat als zij naar mij kijken zij hetzelfde zullen zien of het zich zullen proberen voor te stellen. Johan heeft mij gebrandmerkt. Ik kan in het ziekenhuis niet meer dezelfde zijn als vroeger.’
Het is één van de vele traumatische ervaringen van verpleegkundigen en verzorgenden uit de boeken Geraakt (psychiatrie) en Geschokt (algemene gezondheidszorg) van de klinisch psycholoog Huub Buijssen en auteur/verpleeghulp Suzanne Buis. Het zijn indringende verhalen van een beroepsgroep die vooral oog heeft voor de noden van een ander, maar minder van zichzelf. ‘Iedereen die voor het verpleegkundig beroep kiest, komt onherroepelijk in aanraking met emotionele gebeurtenissen. Schokkende incidenten zoals uitingen van agressie door patiënten of familie, het plotseling overlijden van een (jonge) patiënt of de zelfmoord van een patiënt: het hoort er allemaal bij, maar het moet niet normaal worden gevonden. Verpleegkundigen praten er te weinig over, we eisen al gauw van elkaar dat de draad weer wordt opgepakt. Dit is misplaatste flinkheid, we weten dat je er op termijn last van krijgt’, zegt beleidsmedewerker Marcellino Bogers van NU’91, de beroepsorganisatie van de verpleging.
Bogers doelt op een onlangs door NU’91 gehouden enquête over veiligheid en welzijn onder verpleegkundigen. Daaruit blijkt dat meer dan de helft van de ondervraagde verpleegkundigen er -’s nachts letterlijk en figuurlijk alleen voor staat. Ze voelen zich onveilig. Tweederde van de ondervraagden heeft in de afgelopen jaren een schokkende gebeurtenis meegemaakt. Als meest schokkend wordt ervaren: agressie, het plotseling overlijden van een patiënt, bedreiging, insluiping en de zelfdoding van een patiënt.
Ceciel heeft nachtdienst:
‘Het is zo’n mooie zwoele avond in mei. Een avond om op een terrasje te zitten, niet om te werken. Ik doe mijn fiets op slot, en loop door de ingang van B1, de gesloten opname- afdeling van het ziekenhuis. Dan schrik ik ineens van een ijselijke gil, ik kijk omhoog en zie het hoofd van Paul op mij afkomen. Ik verstijf helemaal. Nog geen halve meter van mij vandaan spat het als een watermeloen uit elkaar. Mijn kleren zitten onder Pauls bloed. Van schrik geef ik zijn lichaam een flinke schop en vloek ik hem stijf. Pas daarna ben ik in staat om hulp te halen. Nu, twaalf jaar later, zie ik Paul nog steeds van vier hoog op mij afkomen en uiteenspatten als ik iemand hoor gillen. O, wat haat ik gillende mensen.’ Meer dan de helft van de ondervraagden uit de NU’91-enquête geeft aan dat er geen protocol is binnen de zorginstelling, waarin een leidraad is vastgelegd voor de opvang en begeleiding van zorgverleners na een schokkende gebeurtenis. ‘Ongelofelijk en onbegrijpelijk’, vindt beleidsmedewerker Bogers van NU’91.
De gezondheidszorg loopt op het gebied van traumazorg volgens de vakbondsman ver achter bij politie, brandweer, Nederlandse Spoorwegen en het bankwezen. Een treinmachinist die machteloos moet toezien hoe een psychiatrisch patiënt onder de wielen komt, kan rekenen op een goede nazorg. De verpleegkundige, die hetzelfde tafereel heeft gadegeslagen, moet het vaak met minder doen. ‘Even uithuilen, een kop koffie, een sigaret en op naar de volgende patiënt’, is het devies.
De beroepsorganisatie van de verpleging wil in april, bij de onderhandelingen voor de nieuwe cao voor de zorgsector, per instelling een protocol eisen voor de opvang en nazorg van getraumatiseerde verpleegkundigen. De vakorganisaties in de zorg eisen een strikte naleving van de wettelijke richtlijnen voor een veilige werkplek (voldoende personeel, bewaking, alarmeringssystemen). Iets minder dan de helft van de ondervraagden blijkt bijvoorbeeld geen alarmsysteem te hebben tijdens de nachtdienst. Naar traumatische ervaringen in de zorg is tot op heden relatief weinig wetenschappelijk onderzoek verricht. Volgens een recente studie onder verpleegkundigen van de intensive care en spoedeisende hulp van het Academisch Ziekenhuis Utrecht heeft 98 procent wel eens een schokkende gebeurtenis meegemaakt. In ruim tweederde van de gevallen had dat te maken met de confrontatie met de dood. Vooral de dood van kinderen en jonge mensen heeft een grote impact. Een vergelijkbaar beeld valt op te tekenen uit een Nederlandse studie (1995) van ambulanceverpleegkundigen.
Het meest diepgaand onderzoek is een studie uit 1994 van de Utrechtse psycholoog Peter van der Velden en verpleegwetenschapper T. Herpers naar agressie in de psychiatrie. De helft (52 procent) van de ondervraagde personeelsleden in de psychiatrie blijkt een of meer keren per jaar serieus bedreigd te worden. Iets meer dan de helft van het personeel wordt wel eens geconfronteerd met lichamelijk geweld (van schoppen, slaan en bijten tot dreiging met mes of geweer). En een op de tien werknemers in de psychiatrie is jaarlijks slachtoffer van een vorm van seksueel geweld. Minstens een op de vijf zegt minimaal een keer per jaar letsel op te lopen. Het werkelijke aantal slachtoffers van geweldsmisdrijven binnen de psychiatrie ligt zeer waarschijnlijk hoger. Nog geen 50 procent van de slachtoffers maakt melding van lichamelijk geweld.
Het belang van slachtofferhulp wordt groot geacht, omdat circa een op de drie hulpverleners, met name psychiatrisch verpleegkundigen, ernstige gezondheidsklachten heeft. Terwijl bij de collega’s die niet of nauwelijks ervaringen hebben met agressieve patiënten deze verhouding circa een op de veertien bedraagt. De slachtoffers van geweldsdelicten in de zorg moeten in principe volgens Van der Velden en Herpers in aanmerking kunnen komen voor hulpprogramma’s, zoals ontwikkeld voor overvallen bankpersoneel, treinmachinisten na suïcide- incidenten, brandweerlieden en politiemannen na een menselijk drama.
‘Zijn ze al afgelegd?’
Aan het begin van de nachtdienst (22.00 uur) op de afdeling neurologie van een academisch ziekenhuis hoort Marijke over de opname van twee vriendjes van acht jaar, die op de fiets zijn aangereden. Ze komen van de operatiekamer: ‘Ik voel dat het verkeerd gaat met Tommy (…) de spanning loopt bij mij steeds verder op. ‘Doe ik alles wel goed?’ Maar na anderhalf uur overlijdt Tommy. Ik voel me ellendig. Een kind is me ontglipt, dit moet niet kunnen.’ Doodsbang loopt Marijke met Tommy op een brancard op het middernachtelijk uur door de donkere gangen, waarin een ijzige stilte heerst, naar het mortuarium. ‘Helemaal bezweet kom ik op de afdeling aan, zoek meteen een wc op en ga daar zitten huilen. Ik zie die lieve snoet van Tommy voor me, die schattige sproetjes van hem en zijn mooie krulletjes.’ Veel tijd om te treuren heeft ze niet want Pieter komt binnen. Maar ook bij Pieter gaat het mis. De bloeddruk in zijn hoofdje loopt fors op. ‘Ik roep de chirurg erbij. Die is boos, omdat hij weer uit zijn bed moet komen.’ De arts kan niets doen. Pieter overlijdt. ‘Ik ben nu de wanhoop nabij. Ik denk: ‘dit komt door mij, ik ben leerling, ze hebben me de verantwoording gegeven en ik heb natuurlijk veel dingen verkeerd gedaan’. Pieter moet worden afgelegd en naar het mortuarium vervoerd. Bij het openen van een deur beweegt het lakentje waaronder Tommy ligt, door een luchtdrukverplaatsing. In de gedachte dat Tommy wellicht nog leeft, rent Marijke volledig overstuur naar haar afdeling terug. Twee kinderen zijn overleden tijdens de nachtdienst. ‘Zijn ze al afgelegd?’, vraagt de ochtenddienst. ‘Als ik bevestigend antwoord, is hun enige reactie: ‘O, dat is misschien wel wat zwaar geweest’. Verder nog iets bijzonders?’ Na twee weken van ziekteverzuim, een laconieke houding van de bedrijfsarts besluit Marijke om haar ontslagbrief te schrijven.
Hoeveel verpleegkundigen hun beroep vaarwel zeggen ten gevolge van een schokkende gebeurtenis is volgens auteur Huub Buijssen onbekend. Dat dit geen zeldzaamheid is, blijkt volgens hem uit een onderzoek (1998) onder intensive care-verpleegkundigen van een algemeen ziekenhuis. Een op de zes had na een schokkende gebeurtenis overwogen om serieus te stoppen. En bijna een op de vier kende een verpleegkundige die na een traumatische ervaring daadwerkelijk uit het vak is gestapt. Buijssen: ‘De meeste verpleegkundigen die een schokkende gebeurtenis meemaken en zo een psychotrauma oplopen, slagen er in na enkele dagen of weken de draad van het leven weer op te pakken. De eerste dagen of weken slapen ze nog slecht, denken ze veel aan het voorval, zijn ze angstig en paniekerig. Ze twijfelen aan zichzelf en aan hun toekomst, maar geleidelijk aan wordt dat minder. Ze voelen zich weer de oude worden.’
Ongeveer een op de vijf verpleegkundigen lukt het niet om de schokkende gebeurtenis achter zich te laten en het eigen bestaan er niet meer door te laten beheersen. Ze hebben er na een maand nog bijna evenveel last van of mogelijk zelfs nog meer als vlak na de gebeurtenis. In het proces van verwerking is geen vooruitgang geboekt. Er is dan sprake van een posttraumatisch stress syndroom. Met een doelgerichte therapie kan dit syndroom worden aangepakt.
Huub Buijssen pleit voor preventie. Een veilige werkplek, zelfhulpteams en tijdige signalering en goede begeleiding van verpleegkundigen, en in het bijzonder leerling-verpleegkundigen, stagiaires en tijdelijke krachten. Dat is noodzakelijk om trauma’s voor het leven te voorkomen. Verpleeghulp Suzanne Buis, auteur van het boek Geen tijd om aardig te zijn, erkent na lezing van een reeks traumatische ervaringen van collega’s in de zorg pas te hebben besefd, hoeveel angst, woede en verdriet uit het verleden ze verdrongen had. Buis: ‘Omdat ik als verpleeghulp vaak geconfronteerd werd met ingrijpende gebeurtenissen, dacht ik ten onrechte dat die gebeurtenissen gewone, alledaagse voorvallen waren. Het leek mij dat mijn eigen en andermans reacties daarop overtrokken waren. Wanneer een collega vertelde dat een patiënt haar bedreigd had, dacht ik: dat komt wel vaker voor, er is toch niemand gewond geraakt? En wanneer ik iemand dood in bed aantrof, dacht ik: ja, dat is inderdaad vervelend. Maar je kunt er niet bij stil blijven staan. Als je niet tegen een psychisch stootje kunt, kun je beter in een kledingboetiek werken.’
‘Nu probeer ik erover te praten als iets mij geraakt heeft. Ik schaam me niet meer voor mijn kwetsbaarheid.’
Huub Buijssen en Suzanne Buis, Geschokt, Uitgeverij Elsevier/De Tijdstroom Maarssen, f. 17,50
Huub Buijssen en Suzanne Buis, Geraakt, Uitgeverij Elsevier De Tijdstroom Maarssen, f. 15,00
Beide boeken verschijnen 25 maart.